(vorige
keer heb ik verteld over TPRS, een methode waarin door het vertellen
van verhalen de natuurlijke manier van taalverwerving na te bootsen.
Vandaag meer over TPRS in de praktijk)
Hulpmiddelen
Natuurlijk
is het niet mogelijk om dit honderd procent te doen. Een moedertaal
leer je als baby immers door 24 uur per dag die taal te ondergaan. In
het vreemdetalenonderwijs is dit hoogstens twee tot drie uur per
week. Dat is een behoorlijk nadeel. Wat dan weer een voordeel is, is
dat baby's nog niet kunnen lezen, en de leerlingen die Engels krijgen
in groep zeven, acht en op de middelbare school wel. Dit wordt bij
TPRS benut.
Meedoen
Op
het bord of elders in het lokaal worden standaardzinnen geschreven,
hangen posters met vertalingen van bepaalde woorden en ander
beeldmateriaal dat het verhaal ondersteund. Als de verteller bezig is
met het verhaal kan hij of zij af en toe verwijzen naar dit
ondersteuningsmateriaal. Daarnaast vraagt de verteller vaak de
leerlingen om uitleg. Eerst wordt er iets verteld, daarna wordt er
gecheckt bij telkens verschillende leerlingen wat er begrepen is.
Leerlingen herhalen bepaalde feiten uit het verhaal. Kleine details
die in een of twee woorden verteld kunnen worden.
Ook
de manier van antwoorden kan worden geleerd. Bij het vragen van 'Was
he purple?' kan verwezen worden naar mogelijke antwoorden op het
bord: 'Yes, he was' of 'No, he wasn't' . Als een leerling antwoord
met alleen yes of no, wijst de verteller even naar het bord en maakt
het antwoord af.
Raamwerk
De
verhalen worden zoals gezegd bepaald door het samenspel van verteller
en de leerlingen. Die leerlingen zijn geen passieve luisteraars die
achterover kunnen hangen en uit het raam staren, want dan houdt het
verhaal op. Nee, zij bepalen het verloop van het verhaal. De
verteller geeft het raamwerk. 'There was a cow, who wanted to eat an
ice cream but he lived in a meadow', bijvoorbeeld. Of 'There was a
little blue boy, who wanted to have a purple peanut, but he didn't
have enough money.' Of misschien 'There was a pinguin who wanted to
go ballroomdancing, but he didn't have the right shoes'.
Als
dit begin duidelijk is dan gaat het verhaal verder.
De verteller
begint de kinderen vragen te stellen. Wie was die koe dan? Of die
jongen? Of die pinguin? Waarom wilde hij wat hij wilde? Hoe voelde
hij of zij zich? Waar leefde de hoofdpersoon? Waar ging hij of zij
naar toe? Hoe probeerde hij of zij te krijgen wat ze wilden? Op welke
dag was dat? Hoe laat? Wat voor weer was het? Hoezo had hij niet
genoeg geld; hoeveel had hij dan? Hoeveel zou er nodig zijn? Wie kwam
hij of zij tegen? De vragen zijn eindeloos, en de antwoorden ook.
Beide hangen af van de creativiteit van de verteller, en van de
leerlingen die luisteren en mee bedenken.
Niet
klakkeloos overnemen
Een
belangrijk aspect hierbij is om de suggesties van de leerlingen niet
klakkeloos over te nemen. Als zij iets noemen en de verteller neemt
dat een op een over dan zorgt dat ervoor dat leerlingen lui worden en
minder betrokken zijn. Om hen de taal het beste te leren, te zorgen
dat dingen beklijven is het zaak om te zorgen dat de luisteraars
optimaal te betrekken. Een foefje hierbij is om niet de eerste
suggestie over te nemen.'No, he didn't go to a house. Where did he
go?'
Hierdoor krijgen meer leerlingen de kans om hun duit in het
zakje te doen. Als de verteller uiteindelijk wel een suggestie van
een leerling overneemt, dan verandert hij of zij hier iets kleins
aan. 'How much money did he have? Two thousand euros? Almost. He had
two thousand and one euros!'.
Er zijn altijd leerlingen die dat een
beetje vervelend vinden, en voor hen is het een uitdaging om een
keertje het juiste antwoord, of het antwoord dat het meest in de
buurt komt te geven. De meeste leerlingen vinden het leuk, en zijn
benieuwd hoe het verhaal verder gaat en beginnen hier over na te
denken. Op het moment dat de verteller dat heeft bereikt is het
verhaal geslaagd.
(volgende
keer ga ik meer vertellen over mijn eigen ervaringen met TPRS)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten